Waarom het Tijd is voor een Eerlijke Discussie
Eindelijk is het gesprek op gang gekomen over het meten van vocht en de gebruikte meetmethoden. Een discussie starten gaat niet om het winnen van een argument, maar om het delen van kennis en inzichten. En dat is precies wat er nu gebeurt.
In deze discussie stonden twee belangrijke meetwaarden centraal:
- Vocht aan de oppervlakte, gemeten met een indicatieve methode
- Vocht in de onderlaag, gemeten via een destructieve methode
Wie zich ooit verdiept heeft in bouwfysica of natuurkunde weet dat vrijwel alle vochtmeetmethoden hun oorsprong vinden in de Darr-methode, ook wel bekend als de droogstoofmethode. Deze methode is de gouden standaard: een nat materiaal wordt gewogen en gedroogd totdat het geen gewicht meer verliest. Waarna men weet wat het droge gewicht is. Simpel, effectief en wetenschappelijk onderbouwd.
Zowel destructieve als niet-destructieve vochtmeters zijn gebaseerd op deze fundamentele methode. Toch is het interessant om te zien hoe sommige disciplines deze kennis vanuit een ander perspectief benaderen. Dat zet aan tot nadenken. Doe je iets omdat het daadwerkelijk juist is, of omdat het je zo is aangeleerd?
Laten we de Darr-methode eens onder de loep nemen. Stel je voor: materiaal wordt op locatie verwijderd en naar een laboratorium gestuurd. Op de locatie heerst een temperatuur van 17,2ºC, een relatieve luchtvochtigheid van 68%, en een vloertemperatuur van 16,4ºC. Het verwijderde materiaal weegt 100 gram. In het testcentrum is het 19ºC en 56% relatieve luchtvochtigheid. Het materiaal gaat de droogstoof in, waar de temperatuur stijgt naar 105ºC.
Dan komt de cruciale vraag: wat gebeurt er met het vocht in de droogstoof? Blijft het in de kast circuleren of wordt het actief afgevoerd via ventilatie? Interne stroming door temperatuur is één ding, maar geforceerde ventilatie versnelt het proces. Wat gebeurt er als de ventilatie op 20%, 50% of zelfs 100% staat? Oude droogstoven hadden geen ventilatie en toch werd hierop jarenlang vertrouwd. Niet alleen dat: de calciumcarbide-methode (CM-methode) is hier zelfs op geijkt. En deze ijking gebeurde op basis van oude, inmiddels gemodificeerde of gemanipuleerde materialen.
Niet voor niets raakte de traditionele CM-methode in opspraak. Onderzoek naar betere methoden bracht iets interessants aan het licht: een methode die al lang bestond de niet destructieve hygrometrische meetmethode. Omdat sommige wetenschappers hier hun eigen stempel op wilden drukken, leidde dit tot de ontwikkeling van de destructieve KRL-meting: de “Korrespondierende relative Luftfeuchte Messung”.
Waarom de overstap naar deze nieuwe methode? Heel eenvoudig: door ter plaatse metingen uit te voeren, verkrijgt men nauwkeurigere gegevens. De KRL-methode meet namelijk net als de HMbox over de volledige dikte van het materiaal, in tegenstelling tot de CM-methode die slechts de onderste 2/3 van het materiaal beoordeelt. In combinatie met een indicatieve meting is het mogelijk te bepalen of het restvocht zich aan de oppervlakte bevindt (de bovenste 3 cm) of dieper in het materiaal.

Bovendien worden deze metingen ter plaatse uitgevoerd, wat betekent dat men ook directe data heeft van zowel het binnenklimaat als het vloerklimaat. Met behulp van de HMbox, een hygrometrische meetmethode, of de KRL-methode verkrijgt men meetgegevens zonder beïnvloeding door toevoegingen zoals zouten of metalen.
Een goede indicatiemeter, bijvoorbeeld een Tramex Meter biedt hierbij grote voordelen. Zelfs in destructieve modus ondervindt deze meter geen hinder van zouten, metalen of temperatuurverschillen.
Het is daarom van groot belang om jezelf de vraag te stellen: meet ik op de juiste manier? Of volg ik een methode die ooit als standaard gold, maar inmiddels achterhaald is? De tijd is rijp om onze kennis te herzien, nieuwe technologieën te omarmen en vooral: te blijven vragen, leren en verbeteren.
Klik hier als je meer weten over de KRL methode